OUD GELOOF IN DE OUDE KEMPEN
De brand in de Westerhovense Valentinuskapel is mijns inziens zeker te vergelijken met de brand in de Notre Dame te Parijs.
Heel Westerhoven was geschokt en zeer velen boden hulp aan of hebben geholpen de kapel als een Phoenix te doen herrijzen.
Schitterend werk!
In de kapel hing een krantenknipsel uit het verre verleden dat helaas ook verwoest werd. Dit krantenknipsel was een artikel van de hand van Mgr. Bannenberg, waaruit blijkt dat Mr. Panken niet de enige is geweest die over Westerhoven geschreven heeft.
Mgr. Gerardus Petrus Joannes Bannenberg werd op 19 juni 1898 te Westerhoven geboren, werd priester gewijd in 1923 en werd pastoor te Tilburg, waar hij 1967 stierf.
Voor het blad “Brabants heem” heeft hij diverse stukken geschreven, waaronder ook over Westerhoven. De voor ons bekendste stukken zijn: “Geloof in de oude Kempen” en “ De waarde van de plaatselijke traditie” Het eerste hing in de kapel.
Ondanks dat het krantenknipsel was verbrand, heb ik toch de tekst kunnen herstellen.
Bij deze in 2 delen: “Oud geloof in de oude Kempen.”
Daarna zal ik ook het tweede stuk: “De waarde van de plaatselijke traditie” plaatsen. Ook in 2 delen.
Stukken mogen dan wel verbrand zijn, op deze wijze zijn ze niet vergeten.
OUD GELOOF IN DE OUDE KEMPEN
DE STREEK VAN DE DORPEN.
Welke zich in een lange reeks uitstrekken van Eindhoven over Valkenswaard naar Bergeijk en Luyksgestel was van een dertigtal jaren geleden nog een afgesloten en verborgen hoekje van de Brabantse Kempen.
Tweemaal daags vertrok de gitzwarte postwagen ’s zomers getrokken door één paard, ’s winters door twee.
Van Valkenswaard naar het Loo te Bergeijk vrachtrijders vervoerden met paard en wagen de schaarse goederen van en naar de dorpen, van Noord naar Zuid en vv.
Nu is het aan iedere afgesloten streek eigen dat zij rijk is aan legenden, verhalen, vertelsels , welke dan mondeling werden doorgegeven: dat is ook hier het geval. Wie eraan twijfelen mocht, leze de Bergeijkse volksverhalen van “meesterke Panken” eertijds ’n waardig dorpsschoolmeester van Westerhoven.
Zo leeft in deze streek ook nog voort de legende van Sint Valentinus, hoe hij in eigen persoon het geloof in deze contreien verkondigde en bij gelegenheid dezer reizen gaarne vertoefde bij een beek na de Keersop in de taal van de XVe eeuw Kerspe geheten en daar een helderen bron deed ontspringen.
Men weet er nog te vertellen dat hij de marteldood is gestorven (want waarom wordt hij anders afgebeeld met zware knots of met een zwaard in de hand) en dat velen op zijn voorspraak genezing vonden.
En sinds onheuglijke tijden trokken de streekbewoners naar deze wonderbare bron te Westerhoven, in hun taal het heilig putje geheten. Zij schepten met blote hand van haar water en riepen Sint Valentijn aan als voorspreker van allerlei kwalen, welke het den mens lastig kunnen maken: koude koortsen, reumatische pijnen enz.
Uit erkentelijkheid voor vele verhoringen bouwden zij daar, het was vóór de hervorming, een klein kapelletje en geen ploeg of schop heef al die tijd het plekje grond van Sint Valentijn beroerd, maar het bleef bewaard en lag ongerept temidden van vruchtbare akkers en velden als een driehoekig kleinnood, dat een kapel met beeld van de heilige, een steeds waterhoudend putje en de herinnering aan Sint Valentijn bewaarde.
Dat plekje grond was getuige van vele biddende mensen, die met groot vertrouwen daar hun kwalen afbonden met lapjes stof aan riet en biezen en tal van struiken, welke daar aanwezig. En als men op de feestdag van de heilige de plechtige H.Mis bijgewoond had in de parochiekerk van Westerhoven en daarna zijn pelgrimstocht naar het H. Putje volbracht had, dan verenigden zich vele verkleumde pelgrims op die winterse dag in een plaatselijke herberg en dronken er de Sint Valentinus-borrel uit een gemeenschappelijk glas, dat precies een maatje jenever bevatten kon.
Tot zover de legende over en de herinnering van de H. Valentinus, zoals deze voortleefde van vader op zoon.
Na de hervormingstijd was ’t kapelletje verdwenen, het stukje grond bleef braak liggen; het H.Putje werd weinig onderhouden doch bleef bestaan. De bidpaaltjes rondom het putje, ontstaan door biddende rondlopende pelgrims, begroeiden langzamerhand en het hele geval raakte in onbruik, niet echter in vergetelheid bij de mensen.
Tot deze vermindering van de devotie tot onze heilige had wel enigermate bijgedragen het oordeel van een der herders van Westerhoven, die meende, dat men Sint Valentinus evengoed, ja zelfs beter in de kerk kon vereren dan elders in de velden en dat er behalve deze heilige nog vele andere waren, die even goede voorsprekers bij God konden zijn als deze, wiens geboorteland zover van ons lag en wiens levensgeschiedenis zozeer in nevelen gehuld was.
Maar legenden hebben een taai leven en wat van generatie op generatie wordt overgedragen sterft niet af. En zo ziet men in het jaar 1947, met als motief de dankbaarheid van de bevolking van Westerhoven voor een voorspoedige bevrijding in September 1944 en met als aanleiding een bijeenkomst van de jonge boeren van de parochie, dat wederom een kapel gebouwd wordt ter ere van Sint Valentijn op hetzelfde stukje grond met het H. Putje ernaast. En wederom herleeft de verering tot deze heilig.
HISTORISCHE OORSPRONG VAN DEZE VERERING
Welke historische feiten kunnen dienen als ondergrond of welke redelijke verklaring is te geven voor ’t ontstaan van de verering van deze romeinse heilige ter plaatse van dit z.g. heilig putje?
Historische feiten , welke als ondergrond kunnen dienen, zijn er niet. Het gehucht waar zich het putje bevindt, heet Loven. (Waarschijnlijk ontstaan uit Loo-hoven, Boshoven).
De patroon van de parochie is de H. Servatius, doch de oorsprong daarvan schijnt gelegen in het feit, dat de abdij van Sint Servaas te Maastricht Maastricht goederen bezat in Achel, St. Hubertslille en Caulilie en meer noordelijk ook op het grondgebied van Westerhoven, het z.g. Eelmansbos.
Misschien dat dit duidt op enige relatie tussen de patroon van de parochie en de eigenaar der goederen, de abdij van Sint Servaas. Daarmede wordt echter niets ten gunste van de H. Valentinus gezegd.
Een redelijke verklaring , welke de taaie overlevering deze legende bevestigd en ten dele ook verklaart, is te geven aan de hand van de gebruikers welke bij de eerste geloofsverkondigers in deze streken zwang waren.
Vooreerst gebruikte men bij voorkeur als doopplaatsen bronnen, kuilen en poelen, aan welke een heidense cultus gebracht werd. Vervolgens zijn zeer talrijk de voorbeelden, dat aan en doopbron de naam en verering van een heilige werd verbonden en dit geschied vooral door de Angelsaksische geloofsverkondigers.
Volgende keer verder
Jacques van Veldhoven