Meester Peter Norbertus Panken. Wie heeft er niet van gehoord in Westerhoven en Bergeijk. Maar wie was hij en wat heeft hij dan geschreven over Westerhoven. Ik wil jullie meenemen naar zijn verleden en een aantal stukjes schrijven hierover. Wat schreef hij en wat leren wij daaruit.
Op 3 dec 1889 was pastoor J.M. van de Westerlaken overleden.
Zie Mr. Panken deel 22.
De nieuwbenoemde pastoor te Westerhoven de eerw. Heer Van Weert, kapellaan aan ’t Heike te Tilburg kwam 13 dec te Westerhoven en hield er op de 15e zijne aanspraak of inleidingsrede.
De talrijke en schoone meubelen van den overleden pastoor zijn op de 18e verkocht; ik woonde deze verkooping bij, zijnde deze de vijfde welke op de pastorie sinds 1840 geschiedde en ik alle gedeeltelijk bijwoonde. Ook was ik bij de begrafenis van al de pastoors en oud-pastoors (5 in ’t getal) die er op het tegenwoordige kerkhof rusten, tegenwoordig.
Moorden zijn er niet veel in die tijd. Maar Mr. Panken beschreef er een zeer uitgebreid gepleegd in Luiksgestel die ik jullie toch niet wil onthouden. Hij schreef:
Op Zondag 15 dec 1889 heeft de landbouwer W. Stoeldraaijers geboren te Valkensweerd en sinds vele jaren te Luiksgestel op de Rijt wonende zijn nicht Catriena van den Berg met een zeel gewurgd. Hoezeer eene menigte nieuwsbladen de bijzondere omstandigheden van dezen vreesselijken moord mededelen, zal ik er hier eenige verhalen.
De vermoorde, eenig kind, verloor zeer jong zijnde, hare ouders en kwam daardoor in het bezit van een tamelijk groot vermogen, hetwelk steeds haar oom W. Stoeldraaijers onder zich had. Van haar 4e jaar woonde zij steeds bij hem. Uitnemend, werkzaam en vroom verrichtte zij er velerlei bezigheid, hoezeer zij slechts in de laatste jaren eene huur verkreeg. Daar S. Meende, dat hij, wanneer zijne nicht huwde, de gelden met “verloopen” intrest zou moeten terugschieten, rijpte bij hem het plan haar van kant te helpen. Toen hij onder de hoogmis op genoemden dag, opzettelijk met haar alleen te huis bleef, gelastte hij haar hout in de schuur te halen en wierp haar een groot touw in den mond en om den hals, zoodat zij smoorde. S. had reeds een paar huwelijksplannen zijner nicht verijdeld, doch thans zou zij eerdaags met Lamb. de Krom, een braaf jonkman uit Bergeik huwen: de wederzijdsche noodige papieren en kleederen bevonden zich in orde. De Krom ontstelde toen hij des zondags en ook de volgende dagen zijne aanstaande bruid niet thuis trof. Aanvankelijk zei S. Dat zij zich onverwacht op reis, misschien naar een klooster had begeven. De Krom, achterdocht voelende, gaf van haar verdwijnen, kennis aan de politie. S. werd woensdag 18 op het raadhuis en voorts naar de caserne te Bergeik gebracht, waar hij den moord bekende en onmiddelijk naar Luiksgestel gevoerd zijnde, het onder het hooi liggende lijk toonde. De vrouw van S. was ook dien dag naar de caserne gevoerd, doch op verklaring van hem, dat zij en hunne 2 zonen onschuldig aan den moord waren, vrij gelaten. De 19e is namens de rechtbank uit ’s-Hertogenbosch het lijk te Luiksgestel geschouwd.
Vrijdag ochtend 20e ten half 8 ure verliet de geboeide moordenaar onder geleide van marechaussées de caserne te Bergeik, opgewacht en meegeloopen door niewsgierige en honende liede, wat ook te Westerhoven, waar hij vele jaren vóór zijn vertrek naar Luiksgestel woonde, het geval was. Te Valkenswaard moest hij nog meerder spot verduren: men dreigde hem er erg te mishandelen, zelfs te linchen. Geen mindere bedreigingen deed men te Luiksgestel, alwaar des maandags, dinsdags en woensdags honderden personen in de straten, vooral bij de woning van S. en het raadhuis heen en weder gingen; want de verontwaardiging en ontsteltenis is groot en algemeen. Ook toen hij te Eindhoven om zijnen weg naar ’s-Hertogenbosch te vervolgen, stil hield en van trein wisselde werd hij erg beschimpt en gehoond. In’s-Bosch heeft 24e een stil verhoor nopens de moord plaats gehad. Toen ik vrijdag namiddag 20e mij ten noorden van Bergeik in mijner mastbosschen, ruim 1 uur afstands van Luiksgestel bevond, hoorde ik duidelijk het luiden der torenklokken en veronderstelde direct dat men er de vermoorde begroef. Ook ik werd zeer getroffen. Later vernam ik dat mijne meening gegrond ware. Op dien dag kwamen 2 paters Capucijnen te Luiksgestel gedurende 10 dagen eene missie geven. Zondag 22 werd in de kerk oa.a medegedeeld, dat den volgende dag de uitvaart voor de vermoorde zou geschieden, waarbij alle parochianen ter mis-bijwoning genoodigd werden. Zij verschenen schier alle en waren innig aangedaan bij de lijkrede onder de mis en de beide toespraken op ’t kerkhof aan het graf der goede, onschuldig vermoorde jonge dochter. Ik zou deze treurige plechtigheid hebben bijgewoond, indien ik er tijdig kennis van gedragen had.
De volgende keer gaan we weer verder met Meester Panken.
Jacques van Veldhoven